‘De oude man’.

‘De oude man’.

 

Op een dag zag ik een oude man.

Steunend, lopend op een oude en versleten stok.

Een man die door reuma haast niet lopen kan.

En niemand keek naar hem om, waar ik van schrok.

 

In de winkel moest hij zich wringen tussen jong en oud

Mensen die als maar op haast waren aangewezen irriteerden zich aan hem.

De man kreeg het bij de kassa ontzettend benauwd.

Als maar ondervond hij, ‘de schiet toch is op’ stem.

 

Wandelend naar de bushalte scheurde zijn tas open.

Geen mens die een hand uitstak om de man te hulp te schieten.

De boodschappen vielen onder het lopen.

Mensen vonden deze man minder belangrijk dan de discussie over zwarte pieten.

 

In de bus naar huis kreeg hij na veel aandringen een plaats om te zitten.

In de stilte staarde hij voor zich uit.

Mensen zaten keiharde muziek te luisteren of te pitten.

Hij keek naar een schermpje waarop de aankomst tijd werd aangeduid.

 

Thuis gekomen begon het weer van voor af aan.

De diepe en kille eenzaamheid drukten op zijn schouders.

Langs zijn oog gleed een traan.

Hou zou het gaan straks met zijn kleinkinderen en hun ouders?

 

Zijn kinderen en kleinkinderen waren hem vergeten.

Die waren voortdurend en als maar bezig met hun werk.

Zijn hart was van verdriet gespleten.

Ook kwam er geen gemeentelid op bezoek uit de kerk.

 

De overheid liet de zorg voor die ouderen als maar minder worden.

Hij moest afhankelijk worden van zijn zorgeloze kinderen.

Het was een akelige samenleving geworden.

Die toekomst voor ouderen wou verhinderen.

 

Tot de overheid met een plan kwam wat zijn hart deed opzetten van woede.

Geen zorg, maar wel een pilletje om je leven te kunnen beëindigen.

Een land wat zich steeds meer naar de toorn van God deed spoedde.

En waar de rechtstaat het leven van deze man spoedig in een nachtmerrie zal laten eindigen.

 

De lust om te eten en te drinken was er niet meer.

Wie gaf er nog om deze man?

Voor mensen liep hij alleen maar in de weg, wat deed dat hem zeer.

Daar hij lichamelijk haast niets meer doen kan.

 

Zijn ogen gingen met de dag achteruit.

Tot hij niet meer de deur uit kon.

Maar toch klonk er in het huis geluid.

Daar hij toch dankend de Heere psalmen zong.

 

Want of schoon mensen niet meer naar hem omzagen.

God hield van hem en bleef bij hem.

Daardoor kon hij al dit leed toch dragen.

En klonk het naar omhoog ‘God ik heb ik lief, want Hij hoort mijn stem’.

 

Ik zag al dit leed te gade.

Waarom hielp ik deze man niet?

Door mijn doen leed hij schade.

Terwijl hij nu bezweek van verdriet.

 

Ik kwam er door Gods genade achter.

Naastenliefde is de drijfveer om de huidige samenleving te kunnen redden uit de ondergang.

Ik wat was ik toch een verachter.

Ik was al maar bezig in eigen belang.

 

Maar door Gods genade gaf Hij mij een ander hart.

Die man, ja ik zal hem met alles helpen en in alles bijstaan.

In vreugde en liefde, ja in zijn smart.

Wat God ook zou vragen, door genade was mijn ik gestorven en het oude afgedaan.

 

Ik leerde met andere ogen naar de naaste zien.

Wat ik nu mocht doen, het was en is mijn christenplicht.

Ik had de smart van de man in zijn ogen gezien.

En ik was er door genade voor gezwicht.