Artikel 8 Johan Brentz

‘In Veilige Hoede’

Vandaag vervolgen de artikelen serie oudvaders waar we in het kort stil willen staan bij het leven van Johan Brentz en de almachtig en goede hand van de Heere die Hem red uit het midden van zijn vervolgers.

Het was omtrent in het jaar 1546 in Duitsland. In vele plaatsen  was de leer van Luther verbreid en ook in het plaatsje Halle en Stuttgart. Johan Brentz was als priester in 1522 in Halle gekomen. Hij had toen vele dingen van en over Luther gelezen en hij moest Luther in vele dingen gelijk geven. Zijn hart was open gegaan voor de dwalingen in de Roomse kerk en enkele jaren later ging hij met de hervorming mee. Vele mensen volgeden hem na, maar doch de vijanden waren niet stil blijven zitten. Nu in het jaar 1546 was Johan zijn beste vriend Maarten Luther overleden. Wat hem veel verdriet gaf. De wrede Alva die ook zo in Nederland heeft huisgehouden had de opdracht gekregen om Johan Brentz dood of levend voor de voeten des Keizers te brengen. Doch toen er een belangrijke vergadering was in Halle met raadslieden om Johan Brentz gevangen te nemen, had een van de raadslieden in de wanorde die was ontstaan er snel uitgeglipt en naar een knecht van hem gespoed die Johan Brentz door middel van een briefje moest waarschuwen. Door een wonder had Johan Brentz  net op tijd de stad kunnen ontvluchten en was naar Stuttgart gevlucht.

Doch ook daar liet men hem niet met rust, hij verbleef in het huis van hertog Ulrich. Doch spoedig ontstond het nieuws dat er een gewapende ruiterbende onderweg was om Johan gevangen te nemen. Waar kon hij heen? Overal werd naar hem gezocht en als hij niet spoedig zou vluchten zou hij een kind des doods zijn. Doch hij vertrouwde op de Heere en hij bad tot Hem. Toen hij opstond van zijn knieën na het bidden was het net of er iemand tegen hem zei; “neem een brood mee en loop naar het einde van de stad, en ga daar een huis binnen en verberg u op den zolder onder het dak” Had er werkelijk iemand tot hem gesproken, nee dat kon niet hij was alleen met zijn vrouw in het vertrek en toch was het net alsof iemand dit tegen hem zei, en Brentz vertrouwde dat dit de verhoring was op zijn gebed. Hij nam afscheid van zijn vrouw en kinderen. Zijn hart brak van verdriet toen hij zijn geliefden verliet. Doch de Heere zou bij hem zijn en hij zou Johan nooit begeven, noch verlaten.

Spoedig naderde Johan het einde van de stad, alle mensen sliepen nog. Waar zou hij heen moeten gaan om te vluchten, alle huizen waren gesloten. Doch toen viel zijn oog op een woning waarvan de deur wagenwijd open stond. Die stem die daar zoeven had geklonken, klonk weer in zijn hoofd. Zou hij het wagen om daar naar binnen te gaan? Misschien waren het wel mensen die hem graag zouden willen uitleveren aan de soldaten van de keizer. Totdat hij besefte dat hij nu snel een beslissing moest nemen want de tijd drong. Snel beraden stapte hij even later de deur door en aan het einde van de gang stond een trap naar boven die leidde naar de zolder. Hij klom de trap op en even later bevond hij zich op de zolder. Ja hier was hij wel even veilig, maar voor hoelang? Tot zover had de Heere hem geholpen en hij had de weg van Brent zo buitengewoon voorspoedig gemaakt, als het hem lukt hier een goede schuilplaats te vinden. Hij zat er nog maar even toen hij paarden getrappel hoorde richting de stadspoort, en hij begreep dat dit de bende moest zijn die hem zou gevangen moeten nemen.

Beneden in het huis hoorde hij enkele vrouwen praatten die over het voorval van de soldaten aan het praten waren. Er was besloten dat niemand de stad uit mocht en elk huis zou in de komende dagen onderzocht worden. Het begon licht te worden en er lag een grote takken bos op de zolder waar Brentz zich achter verschuilde. Met een arm vol hooi dichtte hij de takkenbos. Achter de takkenbos bevond zich en zware balk die hij ontdekt had en achter de takkenbos bevond zich nog een redelijk goede ruimte om z’n bed te spreiden. Hij wist toen nog niet dat hij hier veertien dagen zou zitten. Hij nam een stuk van zijn brood en viel even later in slaap. De volgende ochtend werd Brentz wakker en bij stromen van de regen op het dak begon hij te voelen dat hij een enorme dorst had. Hoe moest hij nu aan water komen? Een paar dagen zonder voedsel dat was nog wel uit te houden, maar zonder water dat zou toch verschrikkelijk zijn. Verscheidene uren lag hij na te denken hoe hij nou aan water zou kunnen komen. Toen werd zijn aandacht getrokken door een gedurig lekken. Dit lekken zou misschien betekenen dat er en langs de rand van het dak van de muur een goot zou lopen. Hij maakte een gat in het dak en ontdekte de goot. De goot liep uit naar een bakje wat als dat vol was door een pijpje naar beneden stroomden. Er bleef dus altijd ene kleine hoeveelheid water in dat bakje staan. Na dat hij gedronken had begaf hij zich weer naar zijn schuilplaats  toen hij even later werd opgeschrikt door een geluid wat zich op de zolder bevond. Zou men hem ontdekt hebben? Languit ging hij achter de balk liggen en bad tot de Heere; ‘bewaar me toch en laat de vijand mij niet vinden, voor U is immers niet te groot of te wonderlijk.’ Het geluid werd heviger en kwam dichterbij de plaats waar Brentz zich bevond, nog een ogenblik, en toen zag de verbaasde leraar een kip die vlak voor hem rustig op de balk ging zitten. Hij hield zich doodstil, als de kip zou gaan kakelen zou het geluid hem kunnen verraden. Doch na geruime tijd ging de kip weg zonder kakelen en liet een ei achter op de balk. Hij dankte God, die God van Elia, die leeft nog dacht hij. Veertien dagen achterheen kwam de kip en legde een ei, doch op de vijftiende dag bleef de kip weg. En diezelfde dag kwamen de soldaten het huis doorzoeken. Met een speer hadden ze nog door de takkenbos op de zolder gestoken. En de speer was net rakelings langs Brentz heen gegaan. Diezelfde dag verlieten de soldaten de stad en in de avond kroop Brentz in de schemer uit zijn schuilplaats en ging het huis uit. De Heere had hem zo wonderlijk bewaard. Vandaag was het laatste van zijn brood op gegaan en hoe had hij aan eten moeten komen. Doch de Heere had hem van eten en drinken voorzien. Spoedig haastte hij zich naar huis van Ulrich en vertelde hoe de Heere hem op die zolder zo wonderlijk had bewaard. Door het water en door de kip. Samen dankten ze de Heere die hen had gespaard.