Wandelen door de Geest.

Wandelen door de Geest.

 

Eertijds wandelde ik in duisternis.

Op het brede pad, haastig naar t’ verderf.

Zonder enig hoop, zonder zaligheid.

In de ban van werelds begeerlijkheid.

 

Ik vergat te beseffen,

dat werelds goed vergaat.

Maar daarin tegen, de schatten van Gods majesteit,

nooit ophouden vroeg of laat.

 

De drang was het die me bezig hield.

Telkens weer meer en meer.

geld, geluk, seks en macht.

Ik keerde van God af keer op keer.

 

Scheen ik we te beseffen dat God er was?

Of leek het me niet te deren?

Als ik maar kon nemen en genieten.

Zonder te bedenken dat dit alles een einde had.

 

Och kom toch arm tot Christus Jezus.

Geef je ik toch op en kniel voor de Heer.

Laat Hij je Redder en Hogepriester zijn.

Dan wordt mijn oude mens verdorven.

 

En met Hem sterft de oude mens.

En met Hem staat een nieuw mens op.

Wedergeboren door Zijn grote genade.

‘Dan zingt mijn mond; ‘mijn Heere en mijn God.

 

Och dat ik elke dag mag groeien in die genade.

Mag toenemen in de liefde tot U.

Rijkelijk mag toedelen tot de naaste.

Groot mag spreken over Uw evangelie.

 

Dan kijkt mijn hart ook naar vreemdelingen.

Zij zijn medeschepselen van de Heer.

Dat ik tot hen een getuigenis mag wezen.

Van die rijkdom die ik begeer.

 

Die schat in Christus daar stralen mijn ogen van.

Dat ik eens die schat ontmoeten mag.

En wezen bij mijn liefste, het Verzoend Lam.

Hij kocht mij vrij, en zie voor mij lig’ t het eeuwig Kanaän.